In de paragraaf over massa en zwaartekracht is besproken dat verschillen in de complexiteit van de superpositie van relatiesets richting geven aan verandering, waarbij ontwikkelingen de route van het meest waarschijnlijke volgen. Maar bij ontelbaar veel veranderingen gebeurt ook af en toe het onwaarschijnlijke. Zo’n onwaarschijnlijke gebeurtenis moet gecompenseerd worden door extra waarschijnlijkheid elders in het systeem. Het creëert potentiële energie. In termen van relatiefysica kan potentiële energie vastgelegd zijn in complexiteit: in materie en zijn tegenhanger antimaterie.
Een bijzonder voorbeeld van een onwaarschijnlijke gebeurtenis is dus het ontstaan van antimaterie. Bij creatie wordt antimaterie gecompenseerd door evenveel materie. Deze onwaarschijnlijke gebeurtenis kost energie die later weer vrijkomt bij het annihileren van de materie en antimaterie. Ook hier is de relatie E=mc² van toepassing.
Vergelijk de entropie van ontwikkelingen op kwantumniveau met het stromen van een bergbeekje. Gemiddeld gaat alles naar beneden. Maar heel af en toe gebeurt het onwaarschijnlijke en springt er een druppel omhoog. Deze onwaarschijnlijke ontwikkeling kost energie. De energie die uit het systeem onttrokken is en aan de druppel als potentiële energie is toegevoegd, komt weer vrij wanneer de druppel naar beneden valt. Dus een druppel van een bergbeek als metafoor voor potentiële energie die tijdelijk is opgeslagen als massa (= complexiteit) van de gecreëerde materie en antimaterie.
In Feynman diagrammen wordt antimaterie weergegeven als materie die tegen de tijd ingaat. Dat iets als antimaterie beschreven kan worden komt door het perspectief. Met behulp van Feynman diagrammen (zie paragraaf 6.13 over Feynman diagrammen) kun je zien dat bij het wijzigen van oriëntatie geen wezenlijke veranderingen optreden behalve het onderling wisselen van de verschillende ruimtelijke dimensies (x-, y, of z-as) of de tijd. Een positron is hetzelfde als een elektron wanneer je er vanuit een andere richting naar kijkt. In onze wereld waarin (bijna) alles materie is gaan ontwikkelingen in de richting van het meest waarschijnlijke. Wij kennen slechts één perspectief. Wanneer een klein onderdeel heel even de andere kant op – de onwaarschijnlijke richting op – beweegt noemen wij het antimaterie. Maar een positron absorbeert of zendt een foton op precies dezelfde wijze uit als een elektron. Annihileren tot een foton, of creatie vanuit een foton, maakt dit niet anders. Je moet het universum gewoon even binnenstebuiten keren, dan volgt de antimaterie ook de route van de waarschijnlijkheid.